Cultuur coronaproof maken? Onze voorstellen in de Kamer
Het mag gezegd dat de federale regering al heel wat inspanningen deed om de cultuursector bij te staan in tijden van coronacrisis. Vorige vrijdag bracht ACOD Cultuur een interventie in de Kamer met 6 voorstellen. U leest ze hier. (Herbekijken kan via deze link).
Flexwerkers zijn de dupe
De coronacrisis legt de zwaktes en sterktes van ons samenleven bloot. In het cultuurbeleid tekent dat contrast zich sterk af: de cultuurwerkers met een statuut als werknemer overleven. Ze worden doorbetaald of vielen terug op tijdelijke werkloosheid, soms met een compensatie voor het geleden loonverlies.
Flexwerkers daarentegen, kwamen in een vrije val terecht. In die mate dat nu allerhande complexe noodmaatregelen nodig zijn, zoals de uitbreiding en verlenging van de tijdelijke werkloosheid. Wat de federale regering gelukkig doet, ook al is er nog meer steun nodig.
Het is belangrijk er op te wijzen dat de coronacrisis op een uiterst pijnlijke manier een ontsporing in de organisatie van de arbeid in de cultuursector bloot legt. Steeds meer cultuurwerkers moeten als freelancer werken. Dat heeft meerdere nadelen.
Winstgerichte tussenpersonen kapen veel geld weg
Payrollbedrijven (zoals Amplo, Smart, ritmo of Artist United) zijn samen de voorbije jaren veruit de grootste werkgevers in het kunstenveld geworden. Dat gaat om winstgerichte bedrijven die in de private markt werken en nu bijvoorbeeld geen verantwoordelijkheid moeten afleggen aan de cultuurwerker.
Sommigen weigeren zelfs de tijdelijke werkloosheid aan te vragen omdat ze dan vakantiegeld moeten betalen, waardoor cultuurwerkers ook de tegemoetkoming van de regering in hun energiefactuur aan hun neus voorbij zien gaan.
Deze tussenpersonen zijn ook opvallend duur. Doorgaans rekenen ze circa 8% beheerskosten aan: een percentage, geen vast bedrag. Dus hoe hoger uw factuur, hoe hoger de kost. Dat betekent dat je ook een kost moet betalen voor jouw materiaalkosten. Als je als podiumbouwer bijvoorbeeld veel materiaal nodig hebt voor de opbouw van een decor, dan loopt de rekening hoog op.
De beheerskosten worden doorgaans afgewenteld op de cultuurwerker zelf, en dan gaat het dikwijls om de beperkte subsidiemiddelen die bedoeld zijn voor creatie, die zo wegstromen naar deze commerciële spelers. We merken tevens dat ook grote huizen interimformules gebruiken, hoewel ze een eigen personeelsdienst hebben en eenvoudig een rechtstreeks contract zouden kunnen maken. Wat goedkoper is, en beter voor de cultuurwerker.
Om een kort voorbeeld te geven: interimkantoren rekenen ( 6%-21%) btw aan op het totale bedrag, niet alleen op de beheerskosten. Het interimkantoor/sociaal bureau voor kunstenaars neemt +/- 8% voor de beheerskosten. Er wordt ook 8% afgehouden voor het sociaal fonds van de interimarbeid. Verder zijn er de werkgeversbijdragen. Zo kom je tot het bruto waarop de werknemer nog een sociale bijdrage (13,07%) betaalt en een bedrijfsvoorheffing van +/-11%. Van het totale factuurbedrag hou je zo uiteindelijk minder dan 40% over.
Onbetaalde arbeid neemt toe
We stellen ook vast dat meer en meer cultuurwerkers moeten werken via dagcontracten of korte opdrachten waarbij de verloning zich steeds meer beperkt tot de prestatie zelf. De voorbereiding (creatie, experiment, netwerking, voorafgaand overleg, administratie, training, repeteren, het onderhouden van talent, enzovoort) en ook de recuperatie nadien is dan voor eigen rekening, waardoor het aandeel van onbetaalde arbeid groeit.
Veel werkgevers hanteren ten onrechte de logica dat cultuurwerkers toch kunnen terugvallen op de voordeelregels in de werkloosheid, wat dan de onbetaalde arbeid moet verantwoorden. Alsof een uitkering een soort basisinkomen zou zijn, wat het niet is. ‘Iedereen doet het’, hoor je dan. ‘Zo gaat dat in de sector’.
Zo voltrok er zich een scheeftrekking waarbij cultuurwerkers steeds meer afhankelijk worden van de werkloosheid als vangnet en in verhouding minder kunnen rekenen op officiële tewerkstelling: een hellend vlak van tewerkstelling naar werkloosheid. Met als gevolg dat de VDAB je wil activeren terwijl je eigenlijk volop aan het werk bent. Dat maakt het bovendien extra moeilijk om de nodige aantoonbare arbeidsdagen te bewijzen om in aanmerking te komen voor werkloosheid of voor de neutralisatieregel (het zogenaamde ‘kunstenaarsstatuut’).
Structurele oplossingen zijn nodig
Bovenop de noodmaatregelen om de impact van de coronacrisis te bestrijden en een heropstart mogelijk te maken, zijn er dus structurele hervormingen nodig die in het bijzonder deze gecultiveerde, precaire arbeidsorganisatie aanpakken. Zo kan je als overheid ook uw verantwoordelijkheid nemen om de cultuursector duurzamer en resistenter te organiseren. Met meer fair practice. Bedrijven zomaar, zonder verdere verplichtingen, gaan vrijstellen van sociale bedragen hoort daar niet bij omdat het indruist tegen die andere grote verantwoordelijkheid van deze regering: de dringende herfinanciering van onze sociale zekerheid.
De uitdaging is vervolgens, ten eerste, vermijden dat de cultuurwerkers dieper in de werkloosheid geduwd worden. Wat betekent dat we tewerkstelling moeten stimuleren. Ten tweede, er voor zorgen dat cultuurwerkers betere, rechtstreekse contracten kunnen krijgen. Veel cultuurwerkers moeten onnodig als freelancer werken, met alle onzekerheid en precariteit van dien, zoals we vandaag en ook de volgende maanden helaas overduidelijk kunnen vaststellen. Zo moeten ze ten onrechte teveel aanspraak maken op een uitkering, als dat al lukt.
Stimuleer tewerkstelling, niet de werkloosheid
Een eerste voorstel: creëer een fair practice tewerkstellingsfonds dat die werkgevers tegemoet komt die in deze onzekere tijden rechtstreeks, dus zonder dure bemiddeling van payrollbedrijven, een contract van langere duur willen aanbieden, eerder dan een opdracht verkruimeld in dagcontracten. In Frankrijk heb je al zo’n fonds, we kunnen van die ervaring leren (Le Fonds national pour l’emploi pérenne dans le spectacle (FONPEPS)). Het is niet omdat cultuur een gemeenschapsbevoegdheid is, dat de federale regering in haar toekomstige relanceplannen zelf geen aandacht kan hebben voor de tewerkstelling in de kunstensector. Bovendien is de extra kost relatief omdat de overheid nu ook al veel geld via werkloosheidsuitkeringen voorziet.
De overheid kan natuurlijk ook zelf massaal muzikanten, schrijvers, beeldend kunstenaars, fotografen en theatermakers aan om autonoom gemeenschapsvormende projecten te lanceren, naar het voorbeeld van de New Deal van president Roosevelt. Tijdens de lockdown hebben kunst en cultuur hun belang andermaal bewezen. In de herstelperiode die nu volgt, kunnen ze minstens even betekenisvol zijn.
Vandaag merken we hoe extreemrechts een cultuurstrijd voert en daarbij de kunstorganisaties en de cultuurmakers viseert. Men wil het kunstenveld in een conservatieve, nationalistische greep krijgen. Het kan vanuit de federale overheid daarom een knap signaal zijn dat ze in tijden van crisis net wel wil investeren in ons Belgisch cultureel en artistiek landschap.
Collectieve arbeidsduurverkorting
Geef cultuurorganisaties de nodige stimulans zodat ze kunnen kiezen voor een collectieve arbeidsduurvermindering: dat is een ideale remedie tegen de burn-outcultuur in de kunstwereld en het creëert creatieve speelruimte voor nieuwe jobs. De regering voorziet al in een doelgroepenvermindering voor arbeidsduurvermindering. Versoepel de voorwaarden ervan en verhoog de financiële stimulans (tijdelijk) zodat we in de meest getroffen sectoren een cascade van ontslagen kunnen vermijden.
Nog: hervorm het zogenaamde kunstenaarsstatuut. Met het wegvallen van opdrachten ligt de instapdrempel voor jong talent nog hoger, hoewel net zij deze voordeelregels broodnodig hebben. Dat kan zelfs budgetneutraal: versoepel de strenge toegang en verstreng de soepele voorwaarden om het statuut te kunnen behouden. Een hervorming kan ook de administratieve last beperken.
Meer rechtszekerheid voor flexwerkers
Tijdens de coronacrisis werd pijnlijk duidelijk dat veel cultuurwerkers maar op de dag zelf een arbeidscontract krijgen hoewel de opdracht dikwijls al maanden gepland was in hun agenda. Er zit veel te veel tijd tussen het moment van het engagement en het uiteindelijke contract, waardoor cultuurwerkers heel lang ten onrechte in de onzekerheid blijven.
Nochtans zijn speellijsten soms al jaren op voorhand vastgelegd. Om abonnementen te kunnen verkopen, maken veel cultuurhuizen soms al een jaar op voorhand een seizoenbrochure. Geef flexwerkers daarom een minimum van zekerheid via een engagementsverklaring, door middel van een contract dat de eventuele opschortende voorwaarden vastlegt.
Zo verminder je het risico dat cultuurwerkers compleet afhankelijk zijn van de willekeur en goeie wil van opdrachtgevers. Nu stellen we vast dat de RVA de uitbreiding van de tijdelijke werkloosheid moet regelen door te vragen naar mailverkeer op programmaboekjes waarmee cultuurwerkers kunnen bewijzen dat ze een opdracht hangende hadden, om zo alsnog in aanmerking te komen voor de tijdelijke werkloosheid. Met al de voorspelbare problemen en oncontroleerbaarheid tot gevolg. Een engagementscontract zou dit naar de toekomst toe kunnen vermijden.
Reguleer interimbusiness
Ten slotte, responsabiliseer interimkantoren. Verplicht kantoren zelf ook in een noodfonds te voorzien, naar het voorbeeld van de beheersvennootschappen. Zorg er tevens voor dat de doelgroepvermindering voor kunstenaars die bij rechtstreekse aanstelling naar de werkgever gaat, niet in hun zakken verdwijnt van het interimkantoor maar de cultuurwerker ten goede komt. Een eenvoudige oplossing: geef in het geval van interim geen korting op de werkgeversbijdrage maar op de werknemersbijdrage. Zo kan de cultuurwerkers rechtstreeks van dit voordeel genieten.
De afhouding voor het sociaal fonds interim is ook een probleem. Er werd ooit geprobeerd deze over te hevelen naar de sociaal fondsen van de kunstensector, maar dat werd geweigerd. Zo blijven sommigen, die minder dan 65 dagen hebben gewerkt, uitgesloten van hun eindejaarspremie (die 8,33% van het totale jaarlijkse brutoloon bedraagt) wat discriminerend en ook wraakroepend is.
Wat je als overheid natuurlijk ook kan doen is als publieke dienst zelf een administratief bureau oprichten dat nettolonen uitkeert, zonder duur verdienmodel. In Frankrijk bestaat dit al: ‘Guichet Unique des intermittents du spectacle.’
Robrecht Vanderbeeken is vakbondsverantwoordelijke ABVV-ACOD Cultuur