Interview: ‘vakbond schrijf je met de V van veiligheid’
Journalist Frank Olbrechts van Apache passeerde met zijn immer luisterende oor voor een interview over wat onze cultuurvakbond zoals meemaakte tijdens de coronacrisis. Hierbij de link (verschenen op 7 juli).
Met toestemming van Apache publiceren we het interview hier ook:
Vakbond schrijf je met de V van veiligheid
Volgens vakbondsman Robrecht Vanderbeeken botsen hij en zijn collega’s van ACOD Cultuur op de achterkant van de cultuursector, en die is niet altijd in schoonheid gehuld. Ondanks zijn enthousiasme over sommige emanciperende evoluties in de sector beklemtoont Vanderbeeken de essentiële rol van vakbondswerking: ‘Zien wat verkeerd loopt en waar structurele oplossingen nodig zijn.’
De drie erkende Vlaamse vakbonden (ACV Puls, ABVV-ACOD Cultuur en ACLVB) hebben achter de schermen tijdens de hele coronacrisis de belangen van cultuurwerkers in de sector van de podiumkunsten verdedigd. Op tafel lagen meer dan eens veiligheidsdossiers, waarbij de gezondheid van de mensen op het terrein centraal stond. Ook op onrechtmatig loonverlies, onder meer door misbruik van regeringsmaatregelen, keken de bonden nauwgezet toe.
Dat achter de schermen uitvoerig en in sterk wisselende formaties is onderhandeld, bleek al eerder uit een interview met Leen Laconte, directeur van werkgeversorganisatie Overleg Kunstenorganisaties (oKo). Robrecht Vanderbeeken, vakbondsverantwoordelijke voor cultuurwerkers bij ABVV-ACOD Cultuur, wijst net als Laconte tijdens op de intern zeer diverse sector van de podiumkunsten.
Daarnaast beklemtoont hij de sectoroverschrijdende rol van vakbonden waarin solidariteit tussen beroepsgroepen onderling belangrijk is. Dat aspect speelt volgens Vanderbeeken een grote rol in de aanloop naar het vernieuwde kunstenaarsstatuut, dat wellicht in het najaar uit de koker van de federale regering-De Croo zal komen. Vanderbeeken dringt aan op een grondige analyse van de situaties waarin cultuurwerkers terechtkomen, waarbij hij – geheel volgens de verwachtingen – de vinger legt op de wonde van ongelijkheid in de sector.
“Als vakbond zien we de achterkant van de sector. We zijn enthousiast over sommige emanciperende evoluties maar zien toch ook wat fout loopt en structurele oplossingen behoeft.”
Hoe hebben jullie de maandenlange onderhandelingen over de heropening beleefd?
Robrecht Vanderbeeken: “De volledige heropening van de sector was een moeilijke bevalling. Je komt voor een vals dilemma te staan tussen centen en gezondheid. Uiteraard hebben wij net als veel anderen steeds gewild dat cultuurwerkers zo snel mogelijk opnieuw aan de slag kunnen. Hun precariteit en wanhoop piekten net zoals de cijfers van besmettingen en ziekenhuisopnames. Kunst en cultuur zijn broodnodig, en niet alleen voor de makers.”
‘We blijven voorzichtig naar de toekomst kijken. Nu de deltavariant terrein wint, staan we net zoals vorig jaar mogelijk weer voor een verstrengingscenario’
“Maar vakbond schrijf je met de V van veiligheid: we hebben de taak om daar mee op toe te zien, voor personeel én voor publiek. Dat is echt niet evident, zeker niet bij evenementen die weinig middelen hebben, en die met flexwerkers of zelfs studenten werken. De protocollen zijn veilig, maar worden ze ook overal toegepast? En hoe kunnen we ze controleren in een sector waar de vakbond op veel plaatsen niet actief is of buitengehouden wordt?”
In een opiniestuk gaf je eind april al aan dat veiligheid zelfs in een uiterst beveiligde omgeving als een gevangenis niet haalbaar was. Je riep op tot meer bescheidenheid. Hoe kijk je twee maand later naar die heikele problematiek?
Vanderbeeken: “We blijven voorzichtig naar de toekomst kijken. Nu de deltavariant van het coronavirus terrein wint, staan we net zoals vorig jaar mogelijk weer voor een verstrengingscenario. Als vakbond moeten we soms tegengas geven tegen bepaalde drukkingsgroepen in. We maken ons daar niet populair mee, maar dat hoort nu eenmaal bij ons mandaat en onze missie.”
Welke kerntaken hebben de vakbonden tijdens de pandemie kunnen opnemen?
Vanderbeeken: “Ik kom opnieuw uit bij het thema veiligheid. In de huizen hebben we die moeten opvolgen. Dat was niet altijd makkelijk, want het was voor iedereen een nieuwe situatie. Daarnaast moesten we onze afgevaardigden op verschillende andere vlakken ondersteunen, zoals tijdelijke werkloosheid en de compensaties daarbij, ook voor de flexwerkers.”
“Bovendien moesten we nu en dan via onze juridische dienst stappen zetten voor compensatie van loonverlies. We moesten er ook over waken dat er niet te veel misbruik van werknemers was: collega’s die officieel in tijdelijke werkloosheid zaten maar toch moesten komen werken. Met de werkgevers hebben we afspraken gemaakt rond telewerk en de procedures van heropstart.”
Jullie zijn als vakbonden vaak niet vertegenwoordigd binnen de structuur van cultuurorganisaties. Wat betekende dat in praktijk, en wat zeggen de wetgeving (en de regels en afspraken) daarover?
Vanderbeeken: “In huizen met een vakbondswerking konden we bijvoorbeeld telewerk bespreken en uitklaren. In veel gevallen adviseerden we de werkgevers, en hielpen we elkaar om samen zo snel mogelijk oplossingen te vinden. Om de veiligheid te controleren op de werkvloer moeten we als vakbond wel actief kunnen zijn binnen een organisatie.”
“Dat is in de podium- en muzieksector in slechts enkele instellingen het geval. Immers: pas wanneer een organisatie vijftig werknemers heeft, kunnen we wettelijk een comité voor preventie en bescherming op het werk oprichten. Wanneer er minder werknemers zijn, bestaat in andere sectoren, maar ook in de filmwereld of de beeldende kunsten, wél de mogelijkheid om een vakbondsafgevaardigde aan te stellen die het mandaat heeft om voor zijn medewerkers met de directie te onderhandelen. In de sector van de podiumkunsten ontbreekt de nodige sector-cao daarvoor.”
“Het merendeel van de organisaties houdt op die manier vakbonden buiten. Zelfs grote instellingen zoals deSingel met meer dan 70 mensen personeel, springen creatief om met hun personeelsbestand door personeel op te splitsen in verschillende vzw’s. Zo blijven ze onder het aantal van vijftig werknemers, en moeten ze geen vakbonden in huis nemen.”
“Dat kan nare gevolgen hebben. Critici onder het personeel kunnen of durven hun stem niet verheffen, ondanks de toenemende werkdruk, omdat er geen formeel intern overleg is tussen personeel en werkgevers. Ze moeten dan individueel gaan protesteren, waardoor ze, als ze al de moed vinden, snel in de tang zitten. Zelfs na de zaak-Fabre, met manifest machtsmisbruik en pestgedrag, blijven cultuurwerkers in de meeste organisaties dus verstoken van dit sociaal recht. En dat in een op andere vlakken zo progressieve sector.”
Hoe kunnen de vakbonden in zulke situatie toch nog wegen?
Vanderbeeken: “Zeer moeilijk. Als vakbond krijg je in die situaties de rol toegeduwd dat je van buitenaf moet gaan overleggen met de werkgevers, alsof we een politieagent zijn. Het personeel heeft immers zelf geen mandaat voor een democratische overlegrelatie binnen de organisatie. We worden dan een louter controlerende instantie die pas aangesproken wordt als het misloopt. Te laat dus, en dan rest ons dikwijls alleen nog de juridische optie. Of de media. Wij vinden dat een gemiste kans, ook voor de werkgevers.”
Werd die moeizame vakbondswerking tijdens de pandemie nog extra bemoeilijkt?
Vanderbeeken: “Zeker. Met gesloten deuren is het nog minder logisch om adequaat te bemiddelen, wanneer je als vakbondsverantwoordelijke niet op die plaats werkt en van buitenaf tussenkomt. Inspecties sturen wanneer bijvoorbeeld de veiligheid mogelijk in gedrang komt, dat doe je niet zomaar. Je weet immers dat je organisaties daarmee in de problemen brengt.”
Hoe evolueerde de relatie met oKo, de koepel van werkgevers binnen de podiumkunsten?
Vanderbeeken: “Onze verstandhouding met de werkgeversfederatie oKo verloopt erg constructief. Dat is een samenwerking in vertrouwen. Ze zetten zich ook actief in als sectorfederatie in brede zin, wat we toejuichen. Als er problemen waren, was dat met de afzonderlijke werkgevers. Weliswaar houden die intern soms de stok achter de deur bij hun belangenbehartiger. Daar wringt het wel eens.”
Wat waren behalve veiligheid dan de specifieke problemen die opdoken tijdens de COVID-crisis waar vakbonden moesten tussenkomen?
Vanderbeeken: “Sommige huizen dumpten plots hun flexwerkers. Daar moesten we dan achteraan. In de museumsector kregen gidsen die ingepland stonden voor grote tentoonstellingen in gesubsidieerde musea aanvankelijk de boodschap dat ze bedankt werden, zonder enige compensatie. In de podiumsector waren er belangrijke muziekinstellingen die om te besparen twee coronaproof concerten met beperkte publiekscapaciteit op één dag organiseerden om kosten te besparen, door muzikanten alleen voor de dag zelf te betalen, dus voor de waarde van één concert. Dat hebben wij kunnen terugdraaien.”
“Bepaalde huizen gebruikten het systeem van tijdelijke werkloosheid als een aan-uitknop, met werkdagen op de dagen van de optredens zelf. Dan laat je als organisatie de overheid de rest betalen, maar lijden cultuurwerkers wel loonverlies. Tijdelijke werkloosheidssteun ligt, zonder eventuele compensatie van de werkgever zelf, immers 30% lager dan het normale loon voor gepresteerde uren. Ook daar hebben wij op gewezen en gewogen.”
“Met interimbedrijven als SMART en AMPLO hebben we spanningen gehad over dossiers rond die tijdelijke werkloosheid. Onder druk van de vakbonden heeft de overheid niet alleen het percentage verhoogd tot 70% van het loon, maar kwam er ook de vereiste dat je in die periode ook vakantiegeld moest kunnen opbouwen. Die extra inspanning was er blijkbaar teveel aan. Als ze die kost niet konden doorrekenen, geraakte het hele werkloosheidsdossier geblokkeerd.”
Hoe hebben de regeringen ingespeeld op de verschillende acties en signalen uit het veld?
Vanderbeeken: “De gilden (zoals de acteursgilde, de regisseurs, de muzikanten van GALM, FO) hebben op een gegeven moment hun krachten gebundeld in de Artiestencoalitie, helaas bewust los van de vakbonden. Nochtans vertegenwoordigen wij duizenden cultuurwerkers, uiteraard ook kunstenaars. De regeringen Jambon en Wilmès hebben daar handig gebruik van gemaakt. Zij konden immers beweren met ‘de sector’ te hebben gepraat, met inbegrip van de belangenbehartigers van de cultuurwerkers, zonder dat ze het gesprek met vakbonden moesten aangaan. Die gesprekken hadden, voorspelbaar, ook minder slagkracht en succes.”
“Onder huidig Minister van Sociale Zaken Frank Vandenbroucke (Vooruit) werd het anders: er kwam wel een open overleg, en samenwerking met de sociale partners, in het bijzonder ook met de vakbonden. Problematisch is wel dat de federale regering geen cultuursubsidies kan geven en dus niet rechtstreeks kan inzetten op een tewerkstellingsbeleid. Dat situeert zich immers op het niveau van de gewestregeringen, waaronder de Vlaamse Regering. En die besparen. Maatregelen vanuit het federale kunnen bijgevolg alleen lapwerk zijn via de inzet van vervangingskomens en fiscale vrijstellingen. Zo kan je tijdelijk wel wat precariteit opvangen, toch ontbreken de vereiste sleutels voor een duurzaam structureel beleid.”
Hoe heb je het Vlaamse beleid voor de kunsten (of de cultuurpolitiek) zien evolueren?
Vanderbeeken: “Los van de uitwerking en de uitrol van allerhande noodmaatregelen en premies, was het voorbije anderhalf jaar op cultuurpolitiek vlak extra moeilijk. Het kabinet van cultuurminister Jan Jambon (N-VA) duwde precies tijdens die periode een hervorming van het Kunstendecreet door. Volgens ons greep de Vlaamse Regering de crisis aan om meer macht naar zich toe te trekken. Door die hervorming mogen we ons in 2023 helaas ook aan de sluiting van tientallen cultuurorganisaties verwachten. Ondertussen stelde datzelfde kabinet de opstart van noodzakelijke onderhandelingen voor een derde Vlaams Intersectoraal Akkoord voor de Podiumkunsten maandenlang uit. Het raamakkoord VIA6 in de zorg moest eerst rond zijn, zodat we die onderhandelingen waar we aan gekoppeld zitten niet meer als hefboom konden gebruiken.”
Wat hebben die onderhandelingen voor het VIA-akkoord opgeleverd?
Vanderbeeken: “Het moest ineens snel gaan, en er werd gestart met te weinig budget. Ging deze minister-president, toch ook de cultuurminister, dan werkelijk de cultuursector achterstellen hoewel die hier net met een inhaalbeweging bezig is? Na intensieve onderhandelingen bereikten de Vlaamse Regering, de werkgevers en de vakbonden alsnog een afgewogen akkoord om de sociaaleconomische positie van de cultuurwerkers te verbeteren. Althans: voor zij die actief zijn in organisaties die subsidies krijgen van de Vlaamse overheid.”
“Maar er kwam boter bij de vis: het VIA-budget stijgt jaarlijks van vier miljoen naar zes miljoen euro. Het grootste deel daarvan gaat naar koopkrachtmaatregelen onder de vorm van een hogere eindejaarspremie voor alle cultuurwerkers. Een verhoging met 500 euro, waarbij voltijdse werknemers recht hebben op een eindejaarspremie van 1.540 euro bruto: welke sector kan dit nog zeggen? Daarnaast zijn er een aantal kwaliteitsmaatregelen voorzien voor duurzame tewerkstelling, digitale transformatie en mentaal en ander welzijn op de werkvloer. Er komt bijzondere aandacht voor flexwerkers en werknemers met korte contracten.”
Tenslotte: hoe staat het met het zogeheten kunstenaarsstatuut, dat op de plank ligt van de federale regering?
Vanderbeeken: “De discussies en studies voor de vernieuwing van dit kunstenaarsstatuut lopen nog volop. In de sector leven veel verwachtingen, maar de regering kan die onmogelijk allemaal inlossen. Op federaal niveau is alleen een vangnet mogelijk.”
“We moeten eerst durven analyseren waar precariteit binnen de sector vandaan komt. Is er een overaanbod? Willen te veel creatieve geesten actief zijn in een bijzonder concurrentiële sector, wat onvermijdelijk resulteert in zelfuitbuiting? Moeten we er misschien naar streven om de loopbaan van cultuur te heroriënteren? Of betalen werkgevers te weinig, bieden zij slechte contracten aan? Zijn er te veel dure kapers op de kust, zoals Smart en andere interimbureaus? Of zijn er simpelweg te weinig cultuursubsidies waardoor werkgevers met minder middelen hetzelfde aanbod willen voorzien?”
“In het Verenigd Koninkrijk is er The Carrotworkers’ Collective, een actiegroep van precaire cultuurwerkers die ijveren voor fair pay en fair practice. Die naam is veelzeggend: veel cultuurwerkers krijgen inderdaad allerhande beloftes als een wortel voorgehouden. De passie voor hun stiel maakt hen bijzonder kwetsbaar.”
Dat zijn alvast veel vragen. Waarop wil je als vakbondsman in het bijzonder op wijzen?
Vanderbeeken: “De voordeelregels in de werkloosheid, die zeker nodig zijn zodat cultuurwerkers vanwege het atypische karakter van hun beroep dezelfde rechtmatige behandeling krijgen als andere beroepen, hebben een nadelige bijwerking. Bij werkgevers kan de idee gaan leven dat cultuurwerkers al een ‘basisinkomen’ uit werkloosheid krijgen en dat ze daardoor minder dagen betaald moeten worden. Dat werkt een negatief structureel effect in de hand: een stijging van onbetaalde arbeid die ook nog eens legitiem lijkt.”
“Ten slotte wil ik bepaalde aannames ook durven betwisten. Precariteit bij cultuurwerkers is zeker geen algemeen probleem. Heel wat cultuurwerkers hebben het financieel zelfs goed en weten ook flink te lobbyen. Er is dus maatwerk vereist om hen te helpen die het echt nodig hebben.”
“Je moet de vinger op de wonde van de ongelijkheid leggen en aantonen waar zaken verkeerd lopen. Dat is overigens voor alle cultuurwerkers van belang, want de tegenstelling tussen flexwerk en vast werk zet een neerwaartse druk op lonen van de mensen met een vast contract.”
“Het basisprobleem is niet zozeer het statuut van de kunstenaar, maar de slechte tewerkstelling. Tenzij je van mening bent dat cultuur eigenlijk geen beroep is en deze groep creatievelingen recht heeft op een bestaansinkomen. Maar waarom dan zij wel en andere niet? Dat leidt tot discriminatie. En hoe baken je die groep dan af, want dat zal natuurlijk tot een toestroom leiden. Dan is ondersteunde tewerkstelling vanuit de overheid, via een transparante besluitvorming door representatieve beoordelingscommissies, de enige democratische oplossing.”