Visienota Jambon excelleert in jezuïetenstreken
‘Het sleutelwoord van mijn beleid is vertrouwen’, zo schrijft Cultuurminister Jambon in zijn Visienota Cultuur. Daar viel bij de lancering ervan alvast niet veel te merken. De pers mocht die nota vrijdag al inkijken, weliswaar via een papieren document zodat het niet meteen rondgestuurd zou worden. De oppositie en het kunstenveld mocht wachten tot maandag vooraleer de nota officieel online kwam te staan. Momenteel zijn er door de lockdown ook geen zittingen van de cultuurcommissie gepland. Jambon kan zijn plannen dus volle gas doorduwen. Blijkbaar zit de democratie ook in quarantaine.
Verder lijkt de coronacrisis in die Visienota simpelweg niet te bestaan. Er is slechts snel een inleidende bedenking aan de nota toegevoegd, zonder daar verder enige rekening mee te houden. Terwijl onze buurlanden met grote noodfondsen komen om de kunstwereld te helpen overleven, komt team Jambon op papier met een schijnbaar ambitieus programma binnen een gesloten enveloppe. Door de structuur van de sector te willen vertimmeren – in naam van ‘de landschapszorg’ – wil N-VA drie troeven uitspelen:
(1) Een alibi hebben om het Kunstendecreet ‘fundamenteel’ te hervormen. Vooral de democratische beoordelingscommissies zullen aan hun gezag inboeten, want aldus de minister ‘botst het beoordelingssysteem op haar limieten qua operationele aansturing en wekt onvoldoende vertrouwen op vlak van de kwaliteit van het advieswerk’. Bam, zonder argumenten een knie in het kruis van al die vrijwilligers. Het viel natuurlijk binnen de verwachtingen dat N-VA de macht meer naar zich toe wil trekken. Peter De Roover trok bijvoorbeeld al van leer tegen de ‘bureaucratische commissies’ met die zelfverklaarde experten die ‘met hun rug naar het publiek zouden staan’.
(2) De kunsten onderling tegen elkaar uitspelen via een verdeel-en-heers. Jambon kiest voor een nieuwe opdeling, kwestie van zijn stempel te kunnen drukken. De grote instellingen heten nu ‘de kunstinstellingen’. Wie er onder de financiering via het Kunstendecreet viel, valt nu uiteen in drie groepen: de ‘dynamische ruimte’ (de projectsubsidies), de ‘kerninstellingen’ (een paar organisaties basisinfrastructuur naar Nederlands voorbeeld) en ‘het brede veld’ (lees: al de rest). Voor de projectsubsidies komt er meer marge op conto van dat brede veld waar dus koppen zullen rollen. Zo hoopt de minister wellicht het cultuurprotest van de vorige maanden de wind uit de zeilen te nemen. Maar ondertussen speelt hij wel de podiumkunsten tegen de architectuur en de beeldende kunsten uit, want die laatste zouden ‘ondergesneeuwd’ zijn door de eerste. Alsof meer marge voor de ene noodzakelijk ten koste van de andere moet gaan?
(3) De greep van de overheid, via haar departement, op het kunstenveld vergroten. De Visienota bedrukt dan wel hoe de dynamiek van onderuit van belang is, maar doet er ondertussen alles aan om die top-down te willen sturen. Alsof je creativiteit plots mogelijk kan maken zonder extra middelen, maar wel via een ingrijpende en dus energieslurpende herschikking van het institutionele landschap. De vernieuwing zit overigens niet alleen bij de kunstenaars maar ook in hun samenspel met het organische veld aan kleine organisaties dat nu zal moeten incasseren. Wat je aan de ene kant financieel wint, zal je zo aan de andere kant verliezen. De kerninstellingen, die nu meer bestaansgarantie krijgen, zullen nu ook minder uitgedaagd worden om zich creatief te blijven heruitvinden. Verder lezen we herhaaldelijk hoe ‘het departement’ het ‘infrastructuurlandschap zal mappen’ en ‘een traject rond kunstenerfgoed zal opzetten’ om te kunnen sturen in ‘onze omgang met de nalatenschap van hedendaagse kunstenaars’, of dat het departement het Kunstenpunt via ‘afspraakkaders rond Onderzoek en Internationaal Cultuurbeleid’ aan de ketting zal leggen. De controle op literaire en audiovisuele sector zal dan weer vergroot worden door de fondsen, want ‘de initiatieven’ in die sectoren ‘zullen zoveel als mogelijk geclusterd worden door respectievelijk Literatuur Vlaanderen en het Vlaams Audiovisueel Fonds.’
Slaan en zalven
In ideologisch opzicht bevat de Visienota een aantal bokkensprongen. Jambon legt er bijvoorbeeld de nadruk op dat ‘de individuele kunstenaar de hoeksteen van het landschap is’, dat ‘vrijheid en kritiek het fundament van de kunsten zijn’ of dat hij vooral wil inzetten op diversiteit en ‘meerstemmigheid’. Deze claims hoefden vorige cultuurministers niet te maken omdat ze vanzelfsprekend zijn. Het is dus tekenend dat Jambon hier zo de nadruk op moet leggen, als damage control voor alle tegenovergestelde uitspraken die we al van zijn partijgenoten en voorzitter mochten noteren.
Censuur en zelfcensuur, dat zijn plots praktijken waar onze bewindslui niets mee te maken hebben maar waar anderen zich schuldig aan maken, want ‘recent stellen we echter binnen het internationale veld zorgwekkende tendensen vast’, schrijft team Jambon. ‘Tendensen die ervoor zorgen dat het oprechte streven naar een zo groot mogelijke diversiteit en inclusiviteit juist resulteert in het tegendeel, in een evolutie naar meer conformiteit en exclusiviteit’. De vaagheid van deze formulering is frappant. Want je zou kunnen denken dat de minister het bijvoorbeeld over Orban heeft, waar hij recent nog ostentatief op de koffie ging. Maar het kan evengoed over het Vlaams-nationalistische vijandsbeeld van ‘de culturele elite’ gaan. Even verder lezen we over de tegenstelling tussen ‘de dominantie van de stedelijke burgerij en de zuilen op het culturele leven’ versus het ‘steeds autonomer wordende Vlaanderen’. Een ideologische echo van de manier waarop N-VA zich tevergeefs als anti-establishment volkspartij probeert te profileren.
Ook opvallende nieuwigheid in het discours van team Jambon: plots zijn zowel traditie als hedendaagse vernieuwing van belang. We moeten het als een én-én zien. Hoewel het net N-VA was die erfgoed tegen de hedendaagse kunsten probeerde op te zetten – van veel respect voor de eigen tradities getuigt dat alvast niet – laat de Visienota uitschijnen dat het anderen zijn, eigenlijk vooral de sector zelf, die voor deze polarisering verantwoordelijk zijn: ‘In het culturele debat worden het erfgoed- en het kunstenveld te vaak tegenover elkaar geplaatst. Erfgoed en kunsten zijn echter geen antagonisten. Niet alleen zijn deze sectoren complementair, het is juist aangewezen om zinvolle samenwerkingen tussen beide blijvend te stimuleren en nog te versterken.’
Maar net in het willen koppelen van traditie aan vernieuwing zit een onaanvaardbare sturing van bovenaf en dus een politieke betutteling. Het is immers niet aan het beleid om te bepalen hoe makers tot hun nieuw werk moeten komen. Een beetje kennis van de kunstgeschiedenis leert bovendien dat veel vernieuwing net ontstond door een radicale breuk met het verleden. Niet zo als het van Jambon afhangt, want een van de krachtlijnen van zijn beleid blijft dat kunst een ‘gemeenschapsvormende hefboom’ moet zijn.
Kunst als gemeenschapsvormende canon
Die gemeenschapsvorming wil N-VA realiseren door een Vlaams-nationalistische klemtoon op ons culturele verleden op te dringen, desnoods in een nieuw kleedje. Desondanks: als je zoiets als de Vlaamse identiteit moet versterken, betekent dit wel dat ze bijzonder zwak is. Het is aandoenlijk hoe Jambon dit denkt te kunnen verhelpen door te volharden in de obsessieve geste van een nieuw ‘Vlaams Museum’. Dat blijft aldus de Visienota een symbooldossier waarmee N-VA geschiedenis wil schrijven. Zullen de voorziene middelen voor het gecancelde nieuwe museum voor hedendaagse kunsten in Antwerpen daarvoor gebruikt worden? Of N-VA de Vlaamse cultuur met zo’n Vlaams museum een dienst zal bewijzen, is nochtans hoogst betwistbaar. Want de opbouw van een identiteit laat zich niet vastleggen van bovenaf. Een identiteit ontwikkelt zich van binnenuit. Dat willen opleggen via een rolmodel van wat onze excellerende cultuur zou zijn, bruuskeert en schaadt de spontane ontwikkeling van onze cultuur.
Bovendien geeft team Jambon weinig blijk van vertrouwen in de autonome ontwikkeling van de kunstenaars in onze regio, want alle kunst moet krampachtig afgemeten worden aan internationale standaarden. Dat voornemen herhaalt hij een paar keer in zijn Visienota. Wat een paradox: het buitenland zal de norm zetten voor zover er van ‘autonome’ Vlaamse excellerende kunst sprake mag zijn.
Kortom, Jambon herhaalt de ambitie dat Vlaanderen ‘moet excelleren’. Tegelijk geeft hij aan dat er een probleem is met de groei van het brede kunstenveld. Over een spreidstand gesproken. De kunsten waren aldus de Visienota zo succesvol dat ‘we vandaag op de grenzen van Kunstendecreet dreigen te botsen. We stellen vast dat verschillende kunstenaars startten bij projectsubsidies, om vervolgens na een groeiproces, de overstap te maken naar structurele subsidies en zo een volledige werking weten uitbouwen en artistiek ten volle tot bloei komen’.
Dat zou dus een probleem zijn, aldus sterke Jan, want ‘de realiteit van bovenbeschreven groeimodel is onhoudbaar gebleken in een context van blijvende druk op de Vlaamse overheidsmiddelen. Het kunstenlandschap dreigt te verstarren en opkomende kunstenaars en organisaties botsen tegen een plafond.’ Maar dat plafond is dus wel louter een politieke keuze. Een bewuste keuze van de Vlaams-nationalisten om niet te willen investeren in de Vlaamse kunst en cultuur. Zelfs in tijden van coronacrisis.
Fair pay?
Om die verantwoordelijkheid af te schuiven, herhaalt Jambon de retoriek van zijn voorganger. ‘Kunstenaars moeten meer zelfredzaam worden’, meer ‘ondernemer’ worden. Blaming the victim, heet dat. Organisaties moeten op hun beurt maar meer aan fair practice doen, ondanks de financiële mokerslag die COVID-19 hen toebedeelde. Gaat Vlaanderen dan meer in sociale inspectie investeren? Zal de cultuurminister zijn administratie vragen om de besteding van subsidiegeld te controleren? We hebben er het raden naar.
Ook Jambon belooft zoals Gatz hoop via ‘alternatieve financiering’. ‘Het feit dat men gesubsidieerd wordt, ontslaat niemand van de verplichting om marktconform te werken’, klinkt het streng. Nochtans maakt de huidige crisis bijvoorbeeld pijnlijk duidelijk hoe toxisch dat taxsheltergeld is. Deze financiering gaat gepaard met een resultaatsverbintenis maar momenteel zijn optredens of vertoningen onmogelijk. De organisaties die deze centen al in hun begroting hadden geschreven, zitten nu dik in de problemen. En wie betaalt daar de prijs voor?
Juist, de freelancende kunstenaars – ‘hoeksteen van Jambons beleid’ – betalen de rekening. De doorgedreven liberalisering van de arbeidsorganisatie in het kunstenveld heeft vandaag als resultaat dat kunstenaars als wegwerpwerknemers zonder pardon gedumpt worden door cultuurhuizen die echt wel over voldoende middelen beschikken om deze precaire groep nu tegemoet te komen.
Voor vakbonden is het momenteel wraakroepend om vast te stellen hoe sommige werkgevers geplande gidsen, techniekers, muzikanten of zangers zonder enige compensatie prompt buiten vegen. Met een fair practice charter kom je werkgevers die van goeie wil zijn misschien wel tegemoet. Maar als het louter van ethiek moet afhangen, blijft de ‘progressieve’ Vlaamse cultuursector steken in gênante willekeur. Met een minister die met dure verklaringen aan de zijlijn blijft staan en met dat falen ook Vlaamse geschiedenis schrijft.